BlueConnect is een online bibliotheek van Vanden Broele

TUCHT - Is een tuchtprocedure mogelijk tijdens een tijdelijke ambtsontzegging om medische redenen? (Commentaar arrest RvS 247.554 PZ Gent)

De Raad van State onderzoekt of een tuchtprocedure kan worden ingeleid of verder gezet tijdens de periode dat betrokkene tijdelijk ongeschikt wordt verklaard door de CGPP.  Wat betekent dit tijdelijk vroegtijdig pensioen van twaalf maanden om medische redenen voor een tuchtprocedure? Welke invloed kan een gezondheidstoestand hebben? Moet de Tuchtoverheid altijd motiveren wanneer het afwijkt van het advies van de Tuchtraad?

 

In vermelde casus waren de feiten die als tuchtvergrijp gekwalificeerd werden en aanleiding gaven tot het ontslag als tuchtstraf, de volgende:

1) openbare dronkenschap buiten dienstverband (5 september 2015);

2) rijden onder invloed van alcohol buiten dienstverband (31 december 2015);

3) een motorvoertuig besturen tijdens het verval het recht op sturen buiten dienstverband.

Betrokkene stelt in haar verzoekschrift bij de Raad van de State dat die “onmiskenbaar” een gevolg zijn van haar gezondheidstoestand.

Tegen het voorstel van ontslag als tuchtstraf door de hogere tuchtoverheid wordt een verzoek tot heroverweging ingesteld bij de Tuchtraad. Betrokkene verschijnt echter rond hetzelfde tijdstip voor de commissie voor de geschiktheid van het personeel van de politiediensten (CGPP) die uitspraak doet over de medische geschiktheid om te werken.

Op 8 december 2016 beslist de commissie voor Geschiktheid van het Personeel van de Politiediensten (CGPP) dat verzoekster tijdelijk ongeschikt is voor de dienst voor een periode van 12 maanden ingaande op 1 januari 2017, bij toepassing van artikel 117 van de wet van 14 februari 1961 ‘voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel’ (wet van 14 februari 1961).  De Tuchtoverheid legt haar evenwel de tuchtstraf van ontslag op en gaat hierbij in tegen het advies van de tuchtraad.

De toepassing van de tuchtwet (art. 2 TW)

De Tuchtraad adviseerde “dat de tuchtvordering en dus ook het verzoek tot heroverweging, zonder voorwerp was geworden om reden dat verzoekster op heden (en minstens tot 1 januari 2018) niet meer onder het toepassingsgebied van de tuchtwet valt”.

De Raad van State ziet dit echter anders. De hogere tuchtoverheid besliste aldus de Raad van State terecht om af te wijken van het advies van de Tuchtraad en verzoekster de zware tuchtstraf van het ontslag van ambtswege op te leggen. Luidens artikel 2 van de tuchtwet is die wet van toepassing op de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader van de politiediensten bedoeld in artikel 116 van de wet van 7 december 1998 ‘tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus’ (hierna: de wet van 7 december 1998), met uitzondering van de personeelsleden in dienst genomen bij een arbeidsovereenkomst.

Ratione personae is aldus vereist dat op het ogenblik van het nemen van de tuchtbeslissing, het personeelslid de hoedanigheid heeft van statutair personeelslid van een van beide kaders van de politiediensten, opdat het onderworpen kan zijn aan de bepalingen van de tuchtwet. Heeft het personeelslid die hoedanigheid niet meer, dan is de tuchtbevoegdheid uitgeput en valt het nie langer onder de bepalingen van de tuchtwet.

De mogelijkheden om op een definitieve wijze het ambt van een statutair personeelslid te beëindigen zijn volgens de Raad van State limitatief bepaald en moeten derhalve beperkend worden geïnterpreteerd. Tot die door de wet bepaalde gevallen behoren de gevallen van definitieve ambtsontheffing opgesomd in de artikelen 81 en 82 van de wet van 26 april 2002 ‘houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten’, die op grond van artikel 80 van diezelfde wet enkel van toepassing zijn op de statutaire personeelsleden.

Het tijdelijk vroegtijdig pensioen waartoe verzoekster door de beslissing van de CGPP is toegelaten, heeft voor haar geen definitieve ambtsbeëindiging tot gevolg totdat de medische ongeschiktheid definitief is geconsolideerd. De Raad van State oordeelt dat bijgevolg de tuchtprocedure wel degelijk van toepassing is.

Het advies van de Tuchtraad (art 52 – 54 TW)

De tuchtoverheid heeft niet gemotiveerd waarom het afwijkt van het advies van de Tuchtraad in haar definitieve tuchtbeslissing. Het in artikel 54 van de tuchtwet vervatte voornemen om af te wijken van het advies van de Tuchtraad heeft immers de draagwijdte van een niet-bindend voorstel. Het is derhalve een louter voorbereidende handeling tot de definitieve beslissing, die de rechtstoestand van verzoekster niet nadelig raakt noch een zeker en definitief schadelijk gevolg heeft. Hieruit volgt aldus de Raad van State dat het niet binnen het toepassingsgebied van de voornoemde wet van 29 juli 1991 valt.

De Tuchtraad verstrekt overeenkomstig artikel 52, eerste lid, van de tuchtwet een met redenen omkleed advies omtrent de volgende punten:

1° de uiteenzetting van de feiten en de toerekening ervan aan het betrokken personeelslid;

2° het antwoord op de vraag of de feiten een tuchtvergrijp in de zin van artikel 3 uitmaken voor zover zij bewezen worden geacht;

3° het voorstel af te zien van een straf, het voorstel om een zware straf op te leggen of het voorstel om een lichte straf op te leggen.

Artikel 52 noch enige andere bepaling van de tuchtwet verlenen de Tuchtraad bevoegdheid om het advies ratione materiae te beperken tot een advies omtrent de regelmatigheid van de aanhangige tuchtprocedure die - onder toezicht van de Raad van State - uitsluitend ter beoordeling staat van de hogere tuchtoverheid. Aangezien de Tuchtraad in deze casus geen advies heeft uitgebracht inzake één van de op grond van artikel 52 van de tuchtwet verplichte aangelegenheden, kan van de hogere tuchtoverheid niet worden geëist dat zij in die omstandigheden formeel motiveert waarom zij de intentie heeft ervan af te wijken.

De Raad van State oordeelt dat in de artikel 54 van de tuchtwet vervatte eis tot het aangeven van de redenen waarom de hogere tuchtoverheid afwijkt van het advies niet zover gaat dat ze van de hogere tuchtoverheid zou vereisen dat die ten aanzien van de standpunten en beschouwingen in het advies inzake aangelegenheden die niet zijn bepaald in artikel 54 van de tuchtwet, motiveert waarom zij die niet bijvalt en ervan afwijkt.

De lezers worden eraan herinnerd dat wanneer (in andere casussen) er wordt afgeweken van het advies inzake de tuchtfeiten, de toerekening ervan en de voorgestelde tuchtstraf van de Tuchtraad, de tuchtoverheid wel degelijk de redenen hiertoe moet aangeven krachtens artikel 54 TW

Haar gezondheidstoestand

In het verzoekschrift heeft betrokkene kritiek dat de hogere tuchtoverheid een onzorgvuldigheid begaat omdat ze niet de gezondheidstoestand van verzoekster en het verband met de haar verweten feiten verder heeft onderzocht. De tuchtoverheid beschikt volgens de Raad van State over een discretionaire beoordelingsruimte bij haar beoordeling of de gezondheidstoestand van het tuchtrechtelijk vervolgde personeelslid al dan niet een verschoningsgrond vormt voor de aan betrokkene ten laste gelegde tuchtvergrijpen.

Door de tuchtstraf van het ontslag van ambtswege op te leggen blijkt dat de hogere tuchtoverheid de tuchtfeiten los ziet van de medische pathologie van verzoekster, stellend dat zij wel wil aannemen dat, mocht [verzoekster] zich houden aan de vooropgestelde en opgestarte behandelingen, deze feiten konden voorkomen worden” en “dat [verzoekster] schuld heeft aan de […] feiten door haar problemen niet te erkennen”. Voorts wordt gesteld dat verzoekster “reeds lange tijd opgevolgd wordt door onze dienst personeelszorg doch [dat] ze zich niet houdt aan de aanbevelingen. Hierdoor maakt de hogere tuchtoverheid niet aannemelijk de perken van haar hiervoor geschetste beoordelingsruimte te buiten is gegaan door te oordelen dat de feiten niet het gevolg zijn van verzoeksters gezondheidstoestand en ze haar toe te rekenen

De Strafmaat (ontslag): is er een schending van het redelijkheidsbeginsel doordat de opgelegde sanctie disproportioneel is?

Maakt evenmin de strafmaat onredelijk het gegeven dat de feiten zich buiten dienstverband “en zelfs in een periode van arbeidsongeschiktheid” voltrokken. Verzoekster is politieagent en behoort aldus tot het operationeel kader van de politiediensten. De hogere tuchtoverheid beoordeelde ernst van de feiten, de publieke en interne weerslag ervan op het imago van de (eigen) politiedienst en het herhaald karakter van de opeenvolgende tuchtstraffen.

De Raad van State oordeelt dat uit deze vaststelling echter niet blijkt dat de hogere tuchtoverheid bij het bepalen van de strafmaat de grenzen van een redelijke uitoefening van haar beoordelingsruimte te buiten is gegaan. Volgens de Raad van State kan worden aangenomen dat de hogere tuchtoverheid hoge eisen kan stellen aan verzoeksters integriteit en dus ook aan haar (voorbeeld)gedrag buiten de dienstcontext.

 

 

 

 

 

Deel deze update via LinkedIn
Deel deze update via Facebook
Deel deze update via Twitter
Deel deze update via e-mail

Al onze nieuwsberichten in uw mailbox?

Schrijf u in op onze gratis nieuwsbrief en blijf op de hoogte van nieuwe regelgeving, relevante actualiteit, niet te missen opleidingen en studiedagen, ...