BlueConnect is een online bibliotheek van Vanden Broele

Grondwettelijk Hof is duidelijk: plaats van de feiten is bepalend voor taal van het proces-verbaal

 

🔥Een proces-verbaal dat betrekking heeft op feiten die zich in het Duitse taalgebied hebben voorgedaan, moet in het Duits worden opgesteld, ongeacht het taalgebied waarin dat proces-verbaal wordt opgemaakt🔥

 

Krachtens artikel 11 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken worden processen-verbaal over misdrijven in het Duitse taalgebied in het Duits gesteld. Die bepaling kan op twee manieren worden begrepen. Een eerste interpretatie houdt in dat de verbalisant het proces-verbaal opstelt in de taal van het gebied waar de feiten zich hebben voorgedaan. Een tweede interpretatie houdt in dat de verbalisant het proces-verbaal opstelt in de taal van het gebied waar het proces-verbaal wordt gemaakt. Volgens het Hof is de bepaling in die laatste interpretatie ongrondwettig. Rekening houdend met het feit dat de wetgever het principe « gewesttaal, voertaal » wilde huldigen en de voorrang van de taal van het eentalige gebied, is het niet pertinent dat de verbaliserende overheid zelf de taal van het proces-verbaal kan kiezen door de keuze voor de plaats waar dat proces-verbaal wordt opgesteld. Als de bepaling evenwel zo wordt geïnterpreteerd dat de plaats van de feiten bepalend is voor de taal van het proces-verbaal, is ze wel grondwettig.

 

1. Context van de zaak

Twee personen worden vervolgd voor feiten die gepleegd zijn in het Duitse taalgebied op grond van processen-verbaal die zijn opgemaakt in het Franse taalgebied (respectievelijk in Luik en Namen) in het Frans.

Bij vonnis van 1 juni 2023 spreekt de correctionele rechtbank van Eupen de eerste persoon vrij omdat de processen-verbaal op grond van artikel 11 van de wet van 15 juni 1935, dat bepaalt dat processen-verbaal in het Duitse taalgebied in het Duits worden gesteld, onterecht in het Frans zijn opgesteld. Bij vonnis van 16 april 2024 spreekt de politierechtbank van Eupen ook de tweede persoon vrij. Volgens de politierechtbank is het proces-verbaal weliswaar terecht in het Frans opgesteld omdat het is opgemaakt in het Franse taalgebied, maar is er sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces en had het antwoordformulier bij het proces-verbaal hoe dan ook vertaald moeten zijn naar het Duits.

Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen bij respectievelijk het Hof van Beroep te Luik en de Rechtbank van eerste aanleg te Eupen. Het openbaar ministerie houdt voor dat artikel 11 van de wet van 15 juni 1935 in die zin moet worden geïnterpreteerd dat niet de plaats van de feiten bepalend is voor de taal van de processen-verbaal, maar de plaats waar die processen-verbaal zijn opgesteld. Het Hof van Beroep te Luik
vraagt daarop het Hof of die bepaling in die interpretatie het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en het recht op toegang tot de rechter schendt. In die interpretatie moet het proces-verbaal immers in het Duits worden opgesteld wanneer dat proces-verbaal in het Duitse taalgebied wordt opgemaakt, terwijl het in het Frans of in het Nederlands moet worden opgesteld indien het in een ander taalgebied dan het Duitse wordt opgemaakt. De Rechtbank
van eerste aanleg te Eupen stelt gelijkaardige vragen aan het Hof.

2. Onderzoek door het Hof

Het Hof stelt allereerst vast dat in de voorgelegde interpretatie personen ten aanzien van wie een proces-verbaal wordt opgemaakt met betrekking tot feiten die zich in het Duitse taalgebied hebben voorgedaan, verschillend worden behandeld naargelang van de plaats waar het proces-verbaal wordt opgesteld. Dat verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk het taalgebied waarin het proces-verbaal wordt opgesteld.

Vervolgens wijst het Hof erop dat de wet van 15 juni 1935 vier taalgebieden onderscheidt (het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied) en dat de wetgever het beginsel « gewesttaal, voertaal » wilde huldigen. Bovendien merkt het Hof op dat die indeling overeenstemt met de indeling in taalgebieden zoals vastgelegd in artikel 4 van de Grondwet, dat de grondwettelijke waarborg vormt van de voorrang van de taal van het eentalige gebied of van het tweetalige karakter van het gebied.

In het licht daarvan is het volgens het Hof niet pertinent om als criterium het taalgebied waarin het proces-verbaal wordt opgesteld, te gebruiken om te bepalen of het proces-verbaal in het Duits, in het Frans of in het Nederlands moet worden opgesteld. Dat criterium komt immers erop neer dat de verbaliserende overheid zelf de taal van het proces-verbaal kan kiezen door de keuze voor de plaats waar dat proces-verbaal wordt opgesteld.

3. Besluit

Het Hof oordeelt dat artikel 11 van de wet van 15 juni 1935 ongrondwettig is in de interpretatie dat een proces-verbaal met betrekking tot feiten die zich in het Duitse taalgebied hebben voorgedaan, in het Frans of in het Nederlands moet worden opgesteld wanneer dat proces-verbaal in een ander taalgebied dan het Duitse werd opgemaakt.

Het Hof stelt evenwel vast dat die bepaling ook anders kan worden geïnterpreteerd. In de interpretatie dat een proces-verbaal met betrekking tot feiten die zich in het Duitse taalgebied hebben voorgedaan, in het Duits moet worden opgesteld, ongeacht het taalgebied waarin dat proces-verbaal werd opgemaakt, is artikel 11 van de wet van 15 juni 1935 grondwettig.

 

Bron: Grondwettelijk Hof

Deel deze update via LinkedIn
Deel deze update via Facebook
Deel deze update via Twitter
Deel deze update via e-mail

Al onze nieuwsberichten in uw mailbox?

Schrijf u in op één of meerdere van onze gratis nieuwsbrieven en blijf op de hoogte van nieuwe regelgeving, relevante actualiteit, niet te missen opleidingen en studiedagen, ...